Naast de richtlijn VDI 4707-1 is er nu de ISO 25745 die de normen van energiemetingen bij liften, roltrappen en rolpaden beschrijft. In deel 2 van de serie ‘ISO 25745 onder de loep’ gaan we in op: Hoe past Liftinstituut deze norm toe bij energiemetingen? En waarom levert de eerste meting niet altijd het gewenste resultaat op?
Als onafhankelijke partij heeft Liftinstituut sinds 2009 veel energiemetingen bij liften, roltrappen en rolpaden verricht en EPC-certificaten afgegeven. Willem Kasteleijn, productmanager liften, merkt dat het meten van het energieverbruik van roltrappen en rolpaden ook in opkomst is. “We hebben veel ervaring in het meten van het energieverbruik en het vaststellen van energielabels, conform EN-ISO 25745.” Voorbeelden van metingen bij roltrappen zijn de energiemetingen van de roltrappen bij de Noord-Zuidlijn in Amsterdam.
Wat wordt er gemeten bij energiemetingen?
- Energiemetingen voor liften
- Bij liften meten we het energieverbruik na 5 minuten stilstand en vervolgens bij een rit opwaarts, het openen en sluiten van de deuren, en een rit neerwaarts.
- Bij de EN-ISO 25745-2 meten we aanvullend ook het stand-byvermogen na 30 minuten stilstand van een lift. Met deze aanvullende meting krijgen we een beter zicht op het effect van langdurige stilstand op het energieverbruik. Daarbij geven we de installatie 30 minuten de gelegenheid om in de zuinigste stand-bystand te schakelen.
- De EN-ISO 25745-2 beschrijft ook een 24-uurs meetmethode die een realistisch beeld geeft specifiek voor liften met een energieopslagsysteem (accu).
- Energiemetingen bij roltrappen en rolpaden
- Bij bestaande roltrappen en rolpaden gaat de meting uit van de nullast: de installatie is op dat moment ‘leeg’ en wordt niet gebruikt. Wel is een voorwaarde dat de installatie vóór de meting minimaal een half uur heeft ‘warmgedraaid’.
- Bij nieuwe roltrappen geldt aanvullend een minimale gebruiksduur van duizend uur voorafgaand aan de meting.
- De meetwaarden bij roltrappen en rolpaden koppelen we aan de eigenschappen van deze installaties, zoals de hellingshoek, de breedte van de treden en de opvoerhoogte. Vervolgens vergelijken we deze referentiewaarden met het gemeten verbruik wat het uiteindelijke energielabel bepaalt.
Optimalisatie vaak nodig na eerste meting
Kasteleijn: “In veel gevallen geeft de eerste meting nog niet het gewenste resultaat. Vaak heeft dit te maken met de specifieke installatie-instellingen die nog niet optimaal zijn. Omdat we realtime meten, kan de installateur direct de instellingen optimaliseren om het optimale energieverbruik en een beter energielabel te bereiken.”