Op 31 augustus 2017 ging de nieuwe liftennorm EN 81-20 officieel van kracht. De norm mag nu al toegepast worden. Liftinstituut vroeg Jos van Velzen van adviesbureau Deerns wat hij als de belangrijkste wijzigingen ziet en hoe hij hiermee omgaat.
Wat de EN 81-20 betreft geeft Van Velzen aan dat hij, samen met een aantal andere collega’s van Deerns, bewust een 81-20-training bij Liftinstituut heeft gevolgd om meer informatie hierover te krijgen. “Natuurlijk kunnen we de norm zelf ook lezen en interpreteren, maar het is zeker nuttig om deze training gevolgd te hebben en wat meer ‘inside-information’ te krijgen. We wilden ons op de juiste manier en op het juiste moment hierover informeren.”
CHECKLIST
“Ook hebben we, net als bij andere nieuwe normen, een checklist opgesteld van de wijzigingen en aandachtspunten. Al valt dat op zich wel mee, omdat veel dingen hetzelfde zijn gebleven.” Steeds meer informatie komt vanuit de liftbedrijven beschikbaar en dat is nodig. Van Velzen: “Het komt regelmatig voor dat een ontwerpperiode drie à vier jaar duurt, bij ziekenhuizen kan dit zelfs zes tot acht jaar zijn. Daarna komt de bouwtijd die soms ook drie jaar bestrijkt. Met de relatief korte introductietijd van de EN 81-20 en de overgangstermijn tot augustus 2017 kan dat gevolgen hebben voor het ontwerp. Daar moeten we snel op acteren, anders loopt de opdrachtgever in het ergste geval het risico dat achteraf, na het afgeven van de bouwvergunning, nog technische aanpassingen, tegen veel hogere kosten, moeten worden doorgevoerd.”
VRIJE RUIMTE
Als belangrijkste wijziging in de nieuwe norm noemt hij het aangepaste veiligheidsregime voor de vrije ruimte. “In de norm staat dat het kooidak geschikt moet zijn voor het bergen van het onderhoudspersoneel en dat de veiligheidsruimte hiervoor moet voldoen aan andere eisen. Hierdoor moet er meer vrije ruimte beschikbaar zijn dan bij de norm EN 81-1/-2. Met name bij liften met een hefvermogen van 630 kg of minder is het echter onmogelijk om die extra vrije ruimte te creëren, zonder de uitloophoogtes aan te passen. Die stahoogte moet bij een 630 kg-lift nu minimaal 2,20 meter zijn, terwijl volgens de EN 81-/2 één meter stahoogte (met opsprong) volstond. Wij hanteren als Deerns dan ook als uitgangpunt dat bij deze liften de uitloophoogtes in de schacht worden ‘uitgelegd’ en voldoende stahoogte bieden voor twee personen. Vanuit de Arbowet moet je formeel immers ook met twee mensen op het kooidak werkzaam kunnen zijn om veilig te kunnen werken. Het kooidak is namelijk steeds vaker werkplek, omdat er geen machinekamer meer aanwezig is. Ik zie dat de installateurs zich, vanuit commerciële belangen, toch vooral richten op de Richtlijn liften, en minder op de Arbowet en regelgeving. Dat is een spanningsveld.”
ADVIES
Gevraagd naar een goede raad voor architecten en aannemers rond de EN 81-20 geeft Van Velzen aan dat Deerns adviseert om, waar mogelijk, geen 630 kg-liften meer in hun bouwkundige plannen op te nemen, maar 1.000 kg-liften. Door het grotere oppervlak van het kooidak kunnen de vereiste veiligheidsruimtes zo worden gerealiseerd dat hurken mogelijk is; hierdoor hoeft de vrije hoogte niet te voldoen aan de stahoogte. Het gevolg is dat de schachtkophoogte beperkt blijft, wat gevolgen kan hebben voor de maximale bouwhoogte van het gebouw en de realisatiekosten.
De schachtmaat van de 1.000 kg-lift is dan wel wat groter, waardoor je wat meer ruimte in het gebouw ‘kwijt’ bent, maar je voorkomt aanpassingen achteraf. In sommige gevallen is het dan mogelijk om een extra verdieping te realiseren of om de vloer tot vloermaat te verhogen, zodat er meer ruimte ontstaat voor de overige technische installaties op de verdiepingen. Het prijsverschil tussen een 630 kg- en 1.000 kg-lift is vaak minimaal.”